'Comment vivre ensemble?'
Het RITCS heeft drie ‘lagen’ in het onderzoek. Er bestaat onderzoek dat docenten van het RITCS, naast hun onderwijsopdracht, verrichten in projectvorm, en liefst in een onderzoekend collectief. Deze projecten lopen twee jaar en kunnen één keer verlengd worden – wat meestal ook gebeurt. Daarnaast zijn er individuele onderzoekstrajecten voor doctorandi in de kunsten, die we in samenwerking met het Kunstenplatform Brussel (VUB/RITCS/KCB) organiseren. Deze trajecten van vier jaar leveren in principe een doctoraat op. Elk jaar, in juni, kunnen er hiervoor vacatures aangekondigd worden, afhankelijk van de beschikbare financiële middelen. Tenslotte zijn er de laboratoria, dat zijn structurele onderzoeksplekken – materieel of virtueel – waar onderzoekers, studenten, kunstenaars, al dan niet werkzaam aan het RITCS, samenwerken op gebieden de wij van structureel belang achten voor heden en toekomst van het RITCS als kunstschool.
Dat onderzoek zo’n belang heeft gekregen op het RITCS – en op andere kunstscholen – is het gevolg van de politieke beslissing, begin jaren 2000, om het hoger kunstonderwijs te ‘academiseren’. ‘Academisering’ betekent dat er, binnen een brede schoolcontext, onderzoek verricht wordt dat bijdraagt aan de ontwikkeling van de opleidingen. Om deze zeer algemene intentie concreet te maken en te verfijnen, heeft het RITCS een aantal zwaartepunten naar voren geschoven, waaraan alle voorstellen voor onderzoek getoetst worden. Die zwaartepunten of krijtlijnen zijn vertaald in bruikbare criteria om plannen en ambities van RITCS-docenten, buitenstaanders en, onrechtstreeks, studenten te beoordelen. De toetsing gebeurt door de Onderzoekscommissie van het RITCS, die de Raad van het RITCS adviseert over de concrete onderzoekspraktijk.
Een overkoepelende bekommernis in het onderzoeksbeleid van het RITCS zou kunnen luiden: “Comment vivre ensemble?”, zoals Roland Barthes het ooit uitdrukte. Barthes gaf deze titel aan de eerste reeks colleges die hij in 1977 aan het Collège de France gaf, en hij spreekt daarin over de mogelijkheid om de moeilijkheden van actuele vormen van samenleven/samenleving te toetsen aan een ‘romaneske’ verbeelding. Hij eist het recht om onderzoek naar ‘leefbaarheid’ te funderen op fantasmen. Hij wilde daarmee ook, onrechtstreeks, een antwoord geven op het onderzoek van Michel Foucault, zijn voorganger aan het Collège de France. In Foucaults onderzoek gaat veel aandacht uit naar figuurlijk (en letterlijk) geweld, naar de problematische legitimering van structuren en instellingen in de samenleving die een antwoord willen geven op dat geweld, en naar de hardnekkige idee dat een gemeenschap, wil ze genoeg samenhang vertonen, met zich meebrengt dat sommige sociale en culturele groepen bij zo’n gemeenschap geen aansluiting willen/kunnen/mogen vinden. De ‘romaneske’ verbeelding – of ruimer: de artistieke verbeelding – zou antwoorden (of verfijnde vragen) kunnen uitdrukken op dit dilemma, op deze paradox. Voor alle duidelijkheid, en om misverstanden te voorkomen: het is niet de bedoeling dat het onderzoek aan het RITCS zich inschrijft in het paradigma dat door dit gesprek tussen Barthes en Foucault tot uiting komt: het gaat om een bezorgdheid, niet om een wijze van denken.