De inhoudelijke zwaartepunten voor onderzoek zijn krijtlijnen die het mogelijk moeten maken dat onderzoek zinvol aansluit bij de concrete behoeften bij zoveel mogelijk opleidingen. Tegelijk openen ze perspectieven voor samenwerking met het werkveld van kunst en media. Deze overkoepelende, inhoudelijke krijtlijnen zijn samen te vatten in de trefwoorden digitalisering, glokalisering en interdisciplinariteit. Binnen deze thema’s wordt er plaats gemaakt voor twee types onderzoek: onderzoek omtrent ‘kunst & ambacht’, dat zich op ambachtelijke aspecten van een kunstdiscipline of medium concentreert, en onderzoek omtrent ‘kunst & maatschappij’, waarbij theorie en praktijk de veranderingen in kunst, media en wereld verkennen. Dus: in beide types onderzoek zullen de inhoudelijke krijtlijnen een rol spelen. In wat volgt worden deze krijtlijnen toegelicht.
Onder Kunst & Ambacht verstaan we dit onderzoek dat vertrekt vanuit elementaire en concrete behoeften bij de vakgroepen: stemdiscipline, specifieke narrativiteit, toegang tot het beroep, lichaamsbeweging, nieuwe technologieën, acteerstijlen met en zonder camera, enz.
Onder de noemer Kunst & Maatschappij valt het onderzoek dat de kunsten en de media waarin het RITCS actief is – maar mét raakpunten daarbuiten – beschouwt als kennisdomeinen én als plaatsen van discussie en dialoog. Onderzoek dus dat zich actief richt op de al dan niet radicale veranderingen die zich in de samenleving voordoen, veranderingen die kennis van medium én wereld uitdagen en die fundamentele debatten uitlokken. Dit kan verlopen in ‘onderzoeksepisodes’ waarin geleidelijk een spanning wordt opgebouwd tussen kunst an sich en de politiek-maatschappelijke context. Deze (uitgelokte) discussie kan een bijdrage leveren aan een ‘andere kennis’: niet per se in de vorm van producties of artefacten, maar zeker wel als zichtbare resultaten in een (soort van) atelier, als procesverslagen als het ware.
De grenzen tussen de drie inhoudelijke krijtlijnen en beide onderzoekstypes liggen niet vast, zijn niet stabiel, eerder poreus. We willen geen vakjes creëren, maar eerder muren slechten, steeds met de ontwikkeling en het engagement van en in de opleidingen voor ogen. Onderzoek is gericht op een positieve ‘ondermijning’ van de zekerheden in het onderwijs, omdat de wereld waarin de studenten leven die zekerheden ook niet meer kan of niet meer wil bieden.
1. Digitalisering
‘Digitalisering’ betekent hier dat een welbepaalde technologische ontwikkeling – de overgang van analoge, ‘imiterende’ (re)productie naar digitale, binaire vertaling van het ‘origineel’ – consequenties had en nog steeds heeft die de pure technologie verregaand overschrijden. ‘Digitalisering’ zorgt voor veranderingen in ‘beeldgeletterdheid’, creëert (on)mogelijkheden voor maatschappelijke emancipatie, beïnvloedt en bepaalt essentiële verschuivingen in bronnen van kennis omtrent zichzelf en de samenleving, zorgt voor veranderingen in de (zelf)aanpassing – feedback - van narratieve structuren bij auteur en lezer/toeschouwer, maakt het voortdurend opdrijven van het ritme van de informatie mogelijk. De maatschappelijke invloed van ‘digitalisering’ reikt van op het eerste gezicht technische vragen zoals miniaturisering van de schermen, virtual reality en robotisering, tot haast politiek-filosofische vragen over de betekenis van de kopie en de vervaging van de grenzen tussen particuliere en collectieve eigendom.
2. Glokalisering
‘Glokalisering’ is een term die twee (schijnbaar) tegengestelde maatschappelijke bewegingen probeert te vatten. Enerzijds stelt men een groeiende behoefte aan lokale verankering vast (in economie, in cultuur, met politieke uitlopers), anderzijds is de realiteit dat economie en cultuur steeds meer – o.a. door de digitalisering – steeds meer op globale schaal gemaakt, gespreid en overdacht worden even dwingend. Dat betekent dat onderzoek bij voorkeur ingebed wordt in een omgeving die zowel de lokale – de stedelijke, met name Brusselse context, de biotoop van het RITCS, maar ook meer particuliere omgevingen – in rekening brengt, en tegelijk de globale aspecten van zijn thematiek en van zijn medium, zoals superdiversiteit, meertaligheid en de al dan niet imaginaire clash of civilizations.
3. Interdisciplinariteit
‘Interdisciplinariteit’ betekent hier dat het onderzoek de grenzen tussen de media en kunstdisciplines bij elke inhoud principieel in vraag stelt. Wetmatigheden en zekerheden van technologische, narratieve en referentiële (waar verwijst welke inhoud naar, en hoe?) aard zijn niet meer stabiel in kunst en media. Bijvoorbeeld: een documentaire maakt gebruik van re-enactment en verwijst op die manier tegelijk naar fictie, naar performance en naar een bepaalde geschiedenisopvatting. Audiovisuele en dramatische normen dwingen tot theoretische reflectie, in zo’n voorbeeld, en zeker tot denken en verbeelden dat de functionele indeling van de vakgroepen overschrijdt en misschien zelfs negeert. Deze interdisciplinariteit is bovendien niet beperkt tot de beschikbare (praktijk)kennis bij het RITCS of bij de EhB.